Toelichting C: Voorjaarsnota, exogene ontwikkelingen

C1: Maartcirculaire 2018
Op 20 maart is door BZK een extra circulaire van het provinciefonds uitgebracht. Deze Maartcirculaire bevat uitsluitend de cijfermatige uitwerking van het regeerakkoord en de programmastart van het IPB en geeft een geactualiseerd (algemeen) meerjarig financieel beeld ten opzichte van de Decembercirculaire. Wijzigingen in decentralisatie- en integratie uitkeringen worden in deze circulaire niet meegenomen.
De uitkomsten van de voorjaarsbesluitvorming van het Rijk zullen ervoor zorgen dat de informatie uit de Maartcirculaire nog wordt bijgesteld in de Meicirculaire 2018 van het provinciefonds.

Het Kabinet stelt accres beschikbaar aan de decentrale overheden en heeft met de mede-overheden afgesproken de trap-op-trap-af systematiek voort te zetten en de basis voor de normeringssystematiek te verbreden naar de totale rijksuitgaven, inclusief zorg en zekerheid. Door de verbreding van de normeringssystematiek en door de intensiveringen van het Rijk die doorwerken via de nieuwe systematiek komen meer middelen beschikbaar voor het gemeente- en provinciefonds. Daarnaast neemt naar verwachting van het Rijk de stabiliteit van de accresontwikkeling toe.

Omdat de oude normeringssystematiek niet altijd even stabiel was voor de accresontwikkeling in T+4 is er tot nu toe voor gekozen om niet alle jaarschijven van het accres ook 1 op 1 te verwerken. In deze systematiek werd het bedrag uit de circulaire voor 2019 worden opgenomen in de daarop volgende jaren. Vanwege de verwachting dat de stabiliteit van de accresontwikkeling toeneemt (door de verbreding van de normeringssystematiek) is er nu voor gekozen om de circulaire voor alle jaarschijven op te nemen. In de nieuwe systematiek zijn jaarschijven van de circulaire opgenomen en het wordt bedrag van de laatste jaarschijf in de daarop volgende jaren doorgetrokken.
Dit betekent dat in de kadernota rekening is gehouden met de door het Rijk aangegeven accresontwikkeling tot en met 2022. Dit geeft een plus van € 60,9 mln in 2022 en voor de jaren er na wordt de stand van 2022 doorgetrokken. In 2023 vindt er nog een kleine correctie plaats en daarom is het bedrag in 2023 niet exact hetzelfde als in 2022. De plussen of minnen van de toekomstige jaren van het accres hebben dus altijd al in de begroting gezeten, maar waren “meevallers” die op een zeker moment zichtbaar werden. Door het veranderen van de systematiek ontstaat er een meer realistische meerjarenbegroting

C2: Ontwikkelingen wagenpark

Dit betreft het effect van de autonome groei van het wagenpark over 2017 tegen het geldende opcententarief. De toegenomen baten ad € 3,5 mln zijn in de voorjaarsnota verwerkt.

C3: Rentelasten

Voor het opstellen van de begroting 2018 is gebruikt gemaakt van een liquiditeitsprognose. Dit is de som van de te verwachten inkomende en uitgaande kasstromen in een jaar. Deze prognose kan naar aanleiding van de voorjaarsnota worden bijgesteld aan nieuwe ontwikkelingen. De huidige situatie tot aan jaar 2024 ligt op het moment van schrijven in lijn met de begroting en behoeft dus vooralsnog geen grote aanpassing.

C4: Werkgeverslasten

De stijging van de werkgeverslasten van 1,44% leidt tot een toename van de vaste loonkosten met € 1,6 mln. Met de Begroting 2018 was een stijging van de pensioenlasten reeds voorzien. Hiertoe was een bedrag van € 0,9 mln opgenomen ten laste van de algemene middelen. Met de voorjaarsnota wordt nu ook de stijging van de sociale lasten meegenomen. Het additionele bedrag van € 0,7 mln wordt ook gedekt vanuit de algemene middelen.

C5: Dividendontwikkelingen BNG

De dividenduitkering van de BNG zal naar verwachting hoger uitkomen dan eerder begroot. De toegenomen baten ad € 0,8 mln zijn in de voorjaarsnota verwerkt.